Isaiah 21

1De last der woestijn aan de zee. Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, zal hij uit de woestijn komen, uit een vreselijk land.
 last Dat is, een zware profetie over de woestijn aan de zee. Zie Isa 13:1 .
,
 der woestijn Dat hiermede Babel betekend wordt is af te nemen uit vs.9. En het wordt aldus genoemd omdat het land daaromtrent woest en ledig zou gemaakt worden, ja als een zee liggen zou, doordien de koningin Nitocris de grote rivier Eufraat daar heeft laten inleiden, om door dat middel hare vijanden daaruit te houden; vergelijk boven Isa 19:5 . Zij heeft laten graven de breedte van driehonderd en twintig stadiën behalve nog kreken hier en daar, bedervende veel land en lieden. Anderen menen dat Babel daarom ene woestijn der zee genoemd wordt, omdat er van nature veel poelen, meren en staande wateren waren, die ook zeeën bij de Hebreën genoemd worden; anderen, ten aanzien van de menigte der mensen, die daarin woonden en alle dagen uit en ingingen en vloeiden.
,
 henen doorgaan, Dat is, plegen door te dringen; te weten met grote kracht en onstuimigheid. Hebreeuws, om door te gaan, te weten gesteld zijn. Anders: gelijk de wervelwinden in het zuiden, doortrekkende komt hij uit de woestijn, uit het vreeslijke land.
,
 hij Te weten Cyrus, of de last; dat is de straf; te weten over Babel; anders, het; te weten het leger van Cyrus.
,
 uit de woestijn Dat is, uit Perzië en Medië. Tussen deze landen en Babylonië is een grote woestijn, die Cyrus met zijn leger moest doorgaan als hij naar de stad Babylon wilde komen.
,
 een vreselijk Aldus noemt de profeet het land der Perzen en Meden omdat het land van Babylonië door Cyrus, den koning der Perzen en Meden, is overwonnen en jammerlijk verwoest geworden.
2Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: die trouweloze handelt trouwelooslijk, en die verstoorder verstoort; trek op, o Elam! beleger ze, o Media! Ik heb al haar zuchting doen ophouden.
 Een hard gezicht De eerste woorden van dit vs. zijn de woorden van den profeet, die hier zijn last, dit is hetgeen hem in een gezicht van God was te kennen gegeven, hard noemt, omdat God de Babyloniërs daardoor dreigde zwaarlijk te zullen straffen.
,
 die trouweloze handelt Hier spreekt God van den koning van Babel, die in zijn gewone trouweloosheid en verstoring van andere natiën dagelijks was voortvarende en velen onder zijne tirannie deed zuchten.
,
 trek op, Te weten om de Babyloniërs te straffen.
,
 o Elam Dat is, gij Elamieten; dat is, gij Perzen, gelijk Act 2:9 .
,
 beleger ze, Te weten de stad Babel, of belegert hem te weten den koning van Babel.
,
 o Media Dat is, gij Meden. Hier noemt God de Heere die natiën, [te weten de Perzen en Meden] door welke Hij honderd en zeventig jaren daarna, zo enigen rekenen, het koninkrijk van Babylonië verstoren zou.
,
 Ik heb al Of, Ik zal hare zuchting doen ophouden.
,
 haar zuchting Te weten van het Joodse volk, hetwelk zo in de stad als in het ganse rijk van Babel was zuchtende vanwege de langdurige gevangenschap, uit welke zij eindelijk door den koning Cyrus zijn verlost geworden, latende hen naar hun vaderland trekken, nadat hij Babel had ingenomen. Doch enigen nemen het laatste lid van dit vs. in dezen zin: Ik zal een einde maken aan al het zuchten der Babyloniërs, te weten der goddeloze Babyloniërs. En zo is het dan zoveel gezegd als: Ik zal het zuchten, door de goddeloze Babyloniërs veroorzaakt, doen ophouden. Dusdanige manier van spreken is ook Gen 18:20 :het geroep van Sodom; dat is, door die van Sodom veroorzaakt.
3Daarom zijn mijn lendenen vol van grote krankheid, bange weeën hebben mij aangegrepen, gelijk de bange weeën van een, die baart; ik krom mij van horen, ik word ontsteld van het aanzien.
 Daarom Te weten, omdat ik hoor dat de Perzen en Meden komen aangemarcheerd om de stad Babylon te belegeren, te bestormen, in te nemen, te plunderen, te verwoesten en te vernielen alles wat er in of omtrent is.
,
 van horen, Dat is, als ik het hoor.
4Mijn hart dwaalt, gruwen verschrikt mij, de schemering, waar ik naar verlangd heb, stelt Hij mij tot beving.
 Mijn hart dwaalt, Dat is, mijne gedachten wandelen omher; ik weet niet waarheen ik mij van schrik en benauwdheid zal keren of wenden.
,
 de schemering, Of, mijn gewenste schemering. Anders, de duisternis; dat is, de nacht, dien ik begeerde, te weten om gerust te mogen slapen. Anderen verstaan hier door de schemering den morgenstond, waar men naar wenst en verlangt als men des nachts niet heeft kunnen slapen, want dan valt men gemeenlijk in slaap.
,
 waar ik naar verlangd Hebreeuws eigenlijk, mijner omhelzing.
,
 stelt Dat is, verandert Hij mij.
,
 Hij mij Te weten, God; anderen, de vijand, die aankomt met zijn verschrikkelijk leger.
5Bereid de tafel, zie toe, gij wachter! eet, drink; maakt u op, gij vorsten, bestrijkt het schild!
 Bereid de tafel, Stel alles op de tafel in goede orde. Hier spreekt God, of de profeet, de Babyloniërs ironisch aan, en het is zoveel alsof hij zeide: Maakt vrij goede sier, als gij maar de wacht bestelt, zo is het genoeg. Maar eer gij het vermoedt zal u de vijand op den hals komen, alzo dat koning en vorst op de benen zal moeten zijn met de wapens in de hand.
,
 zie toe, Alsof hij zeide: Laat de wacht de zorg bevolen zijn, maakt gijlieden u vrolijk, zijt onbekommerd.
,
 wachter Hebreeuws, wacht.
,
 maakt u op, Eenigen nemen deze woorden als tot de vorsten van Babel ironisch gesproken te zijn, gelijk straks gezegd is, in dezen zin: Terwijl gijlieden banketteert zal onvoorziens de wachter roepen: Maakt u op, de vijand is voorhanden, enz. Anderen verstaan hier, de vorsten der Pezen en Meden, alsof God, of de profeet, tot hen zeide: Maakt u op ten strijde, terwijl de Babyloniërs goede sier maken en zorgeloos zijn, tast hen aan, overvalt hen, enz.
,
 bestrijkt De krijgslieden plachten hunne schilden of rondassen met olie te besmeren, om die glad en helder te maken. En onder het woord schild kan men hier bekwamelijk verstaan alle krijgsuitrusting en wapens, zodat bestrijkt het schild, zoveel te zeggen is als bereidt u ten strijde.
6Want aldus heeft de Heere tot mij gezegd: Ga heen, zet een wachter, laat hem aanzeggen, wat hij ziet.
 Want aldus Hier spreekt de profeet wederom in zijn eigen persoon, verhalende het visioen, hetwelk hij gezien heeft.
,
 zet een wachter, Alsof de Heere tot den profeet zeide: Opdat gij des te meer moogt verzekerd wezen van den ondergang der Babyloniërs, zo neem nog een getuige tot u, hetzij een profeet of een discipel der profeten, of iemand uit het volk, die u bericht doe van hetgeen hij gezien heeft.
,
 aanzeggen, Te weten u, o Jesaja, of de Babyloniërs.
7En hij zag een wagen, een paar ruiters, een wagen met ezels, een wagen met kemels; en hij merkte zeer nauw op, met grote opmerking.
 hij zag Te weten de wachter, dien ik gesteld had, en hij zag, dat is, hij riep of boodschapte wat hij zag.
,
 een wagen, Anders: wagenen, twee rijen, of benden, ruiters, enz.
,
 een wagen met ezels, Dat is, een wagen van ezels [of muilen] en een wagen van kemelen getrokken. Hier wordt beschreven de aankomst van de heirtocht van Cyrus, als hij zou marcheren om Babylon te gaan belegeren. Want door de wagens moet men hier verstaan heirwagens.
,
 hij merkte Hebreeuws, Hij merkte er op met merking, met veelheid, of grootheid der opmerking.
8En hij riep: Een leeuw, Heere! ik sta op den wachttoren geduriglijk bij dag, en op mijn hoede zet ik mij ganse nachten.
 hij riep Te weten de wachter.
,
 Een leeuw, Te weten, is er voorhanden, verstaande door den leeuw den koning Cyrus, komende om Babylon te belegeren. Anders: [als] een leeuw; dat is, met een grote en vervaarlijke stem.
,
 ik sta Of, ik zal geduriglijk op de wachtplaats staan.
9En zie nu, daar komt een wagen mannen, en een paar ruiters! Toen antwoordde hij, en zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen! en al de gesneden beelden harer goden heeft Hij verbroken tegen de aarde.
 En zie nu, Of, en zie dit aan.
,
 daar komt een wagen Anders: Zie, daar is alrede een wagen eens mans met twee paarden ingekomen; te weten in de stad Babel.
,
 een paar ruiters Of, twee hopen ruiters, alzo ook vs.7.
,
 hij, Te weten de wachter, of die in den wagen was.
,
 Hij verbroken Te weten God de Heere, of Cyrus door het bevel des Heeren.
10O mijn dorsing, en de tarwe mijns dorsvloers! wat ik gehoord heb van den Heere der heirscharen, den God Israëls, dat heb ik ulieden aangezegd.
 O mijn dorsing, Hier spreekt de profeet het volk Gods aan en noemt het zijne dorsing, of zijn dorsgewas, omdat hij hetzelve voorzegd had, dat het naar Babylonië gevoerd en aldaar gedorst, dat is, gekweld en jammerlijk geplaagd zou worden, gedurende de zeventig jaren hunner gevangenschap. Zie dergelijke manier van spreken Isa 25:10 , en Isa 41:15 ; Jer 51:33 ; Mic 4:13 .
,
 de tarwe Of, het koren mijns dorschvloers. Hebreeuws, de zoon mijns dorschvloers; zie de aantekening Job 5:7 .
11De last van Duma. Men roept tot mij uit Seir: Wachter! wat is er van den nacht? Wachter! wat is er van den nacht?
 De last Zie Isa 13:1 .
,
 Duma Dat is, Idumen, of Edom, alzo staat er Job 32:2 . Ram voor Aram.
,
 tot mij Den profeet Jesaja, die tot een wachter over het Joodse volk gesteld was.
,
  uit Seïr Dat is, een uit Seïr roept tot mij, dat is, een Edomiet. De profeet neemt hier den berg Seïr [gelegen in het land der Edomieten, Gen 36 en Deu 2] , voor het gehele land der Edomieten.
,
 Wachter Dat is, gij profeet Jesaja, die uzelven uitgeeft voor een wachter over Juda en Israël. Zie Eze 3:17 .
,
 wat is er van den nacht? De woorden der Edomieten spottenderwijze gesproken, alsof zij zeiden: Gij profeet hebt vóór dezen veel gezegd van den nacht, of het ongeluk, dat ons en onzen naburen zou overkomen, maar wij genieten al vast den morgen, dat is, den gelukzaligen tijd, in welken wij ulieden niet meer onderworpen zijn, maar van de tijden af, dat wij uws konings Jorams juk afgeworpen hebben, tot nu toe, hebben wij onzen eigen koning; 2Ki 8:20 .
12De wachter zeide: De morgenstond is gekomen, en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt.
 De wachter zeide Dat is, ik, Jesaja, spreek ulieden, o gij Edomieten, dit toe.
,
 De morgenstond Alsof hij zeide: Het is waar, gijlieden hebt nu lang in goede rust gezeten, maar dit zult gij weten, dat gij binnenkort door de Assyriërs zult overvallen worden, te weten als zij uwe naburen zullen aantasten.
,
 het is nog nacht; Of, het zal ook nacht worden; alsof hij zeide: Na deze rust zal u ellende overkomen.
,
 vragen, Te weten den Heere, namelijk door mij, hoe het u gaan zal. Anders: zoeken; te weten den Heere.
,
 vraagt; Dat is zo doet het met ernst, en drijft den spot niet met God noch met mij, zijn dienaar.
,
 keert weder, Bekeer u van uw boze wegen tot den weg der gerechtigheid, welke de rechte weg is.
,
 komt Komt tot ons, die het volk Gods zijn.
13De last tegen Arabië. In het woud van Arabië zult gijlieden vernachten, o gij reizende gezelschappen van Dedanieten!
 In het woud Dat is, van bangheid voor de Assyriërs zult gijlieden in de woestijn bij nacht versteken.
,
 van Dedanieten Dat is, der Dedanieten. Dezen waren nakomelingen van Dedan, den zoon van Joksan, den zoon van Abraham uit Ketura; Gen 25:3 . Anders: in de paden van Dedanim, of in de wegen van Dedanim. Zie wijders Jer 25:23 .
14Komt den dorstige tegemoet met water; de inwoners des lands van Thema zijn den vluchtende met zijn brood bejegend.
 dorstige Te weten den Dedanieten.
,
 des lands van Thema In woest Arabië gelegen, eertijds den Ismaëlieten toekomende. Want Thema was een zoon van Ismaël; Gen 25:15 .
,
 den vluchtende Of, den omdolenden.
,
 met zijn brood Dat is, met het brood, hetwelk hij [te weten, de Dedaniet], van node had, opdat hij van honger niet sterven zou, en de profeet noemt het zijn brood [te weten, van den Dedaniet], omdat men schuldig was hem hetzelve in zijnen nood mede te delen, immers wordt hier beschreven de grote nood, waarin de Arabieren zouden vervallen, die vluchtende voor hunne vijanden, zouden genoodzaakt zijn hunne naburen om water en om brood te bidden.
15Want zij vluchten voor de zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard, en voor den gespannen boog, en voor de zwarigheid des krijgs.
 voor de zwaarden, Hebreeuws, voor het aangezicht der zwaarden, enz., en alzo in het volgende. En versta hier de zwaarden en bogen der Assyriërs, der krijgslieden Sanheribs.
16Want alzo heeft de Heere tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren eens dagloners zijn, zo zal de heerlijkheid van Kedar ten ondergaan.
 Nog binnen een jaar, Of, of nog binnen het jaar; te weten van dien tijd te rekenen in welken dit gesproken wordt.
,
 gelijk de jaren Zie Isa 16:14 .
,
 de heerlijkheid Of, eer. Zie Job 16:9 .
,
 van Kedar Dat is, der Kedarenen. Kedar was een zoon van Ismaël, Gen 25 , betekenende somtijds het gehele steenachtige Arabië; Psa 120:5 .
17En het overgebleven getal der schutters, de helden der Kedarenen, zullen minder worden, want de Heere, de God Israëls heeft het gesproken.
 der schutters, Deze mannen hebben nog behouden den aard van hun voorvader Ismaël, die een voortreffelijk schutter was; Gen 21:20 .
,
 de helden der Kedarenen, Hebreeuws, de helden der kinderen van Kedar.
,
 minder worden, Velen van hen zijn door de Assyriërs doodgeslagen.
Copyright information for DutSVVA